Springen

Ik ben erg ongelukkig.
Toe maar. Erg nog wel.
Het water staat me aan de lippen.
Gaap.
Ik denk erover om te springen.
Vooral doen wat je niet laten kunt.
Ik dacht dat je om me gaf.
Om jou? Nog niet misschien.
Zak door de grond.
Val zelf dood.
Dat ben ik precies van plan.
Zo bedoel ik het natuurlijk niet.
Dus je wilt niet dat ik spring.
Moet je zelf weten.
Toch klinkt je minder stellig dan net.

Nou?
Natuurlijk wil ik niet dat je springt.
Zie je wel.

Het is te laat. Ik spring toch.
Niet doen.
Te laat, zei ik toch. Smeek me.
Jou smeken, nooit.
Smeek.
Goed dan, ik smeek je.
Bedankt. Ik bel je morgen weer.